Oost-Indische kers
Synoniemen: kanariekers, klimkers, kapucijnbloem
Wetenschappelijke naam: Tropaeolum majus L.
Familie: Tropaeolacea (Klimkersachtigen)
Land van herkomst
Chili en Peru
Bestanddelen
Benzylmosterdolie
Omschrijving
De welig groeiende Oost-Indische kers is steeds weer een genoegen voor alle tuinliefhebbers. Betrouwbaar en snel, en breed uitlopend met zijn sappige groen, begroeit de Oost-Indische Kers kale stukken grond en hele balkonranden en schenkt van mei tot aan de eerste vorst in de herfst een grote rijkdom aan grote gele tot oranjerode bloemen met een lang spoor. Na het bloeien zakt de vruchtvormende stengel naar de grond en verbergt het rijpende zaad op een koel, vochtig plekje. Ook de bladeren zijn zeer decoratief, met hun ronde vorm die aan waterlelies doet denken, in het midden waarvan waterdruppels blijven liggen, als kostbare parels. De bladeren zitten midden op hun bladsteel en scheiden in koele nachten aan de rand gelegen klieren (hydathoden) water af. De hele plant is sappig en zacht, zonder houtachtige delen, en groeit daarom liggend op de grond of hangend aan b.v. hekwerk. Om hoger te komen heeft de plant de hulp van b.v. hekwerk of gaas nodig. Door dit zachte en sappige is de plant ook bevattelijk voor vorst en is daarna dan ook bijna geheel verwelkt. In het land van herkomst, de Andes, groeit de Oost-Indische kers, die van water houdt, in de vrije natuur bij beekjes op berghellingen.
Wetenswaardigheden
Zowel de Duitse als de Latijnse naam van de Oost-Indische kers geven een beschrijving van het uiterlijk en het wezen van de plant: de stamper van de bloem bezorgde de plant het (Duitse) deel van de naam Kapuziner (kapucijner) omdat de stamper lijkt op die van een monnikskap. De aanduiding kers heeft betrekking op het Latijnse crescere = groeien. Zoals bekend groeit kers bijzonder snel. De Latijnse soortnaam is weer afgeleid van het Latijnse 'tropaeum' hetgeen 'gesteunde, met wapens behangen boom' betekent. Als de bladeren beschouwd worden als schilden en de bloemen als helmen, dan is die naam goed te begrijpen. De Oost-Indische kers werd pas in 1684 in Europa ingevoerd en werd lang alleen maar als sierplant gebruikt, en pas later voor het reinigen van het bloed in voorjaarssalades. De onrijpe knoppen en het zaad kunnen ingemaakt worden met azijn als vervanging van de (echte) kappertjes. In het land van herkomst wordt Oost-Indische kers bestoven door kolibries, die hun snavel diep in de stamper steken om zo bij de zoete en tegelijkertijd licht scherpe nectar te kunnen komen.
De plant op een andere manier bekeken
Oost-Indische kers lijkt onverenigbare tegenstellingen in zich te verenigen. De sappige bladeren zijn duidelijk verbonden met de aarde en een sterke uitdrukking van het waterige element. Als kleine kroontjes van vuur komen daar de bloemen boven uit die, net als hun speelgenoot de kolibrie, iets vogelachtigs, luchtigs hebben. De Oost-Indische kers verenigt water en vuur diep van binnen, want alle cellen bevatten de wateroplosbare vorm van de zwavelachtige, vurige benzyl-mosterdolie, maar ook van buiten, want de plant groeit oorspronkelijk in een tropisch, heet land, maar daar toch steeds in de buurt van waterlopen. Inwendig gebruikt heeft Oost-Indische kers vooral invloed op longen, nieren en blaas, organen die op een bijzonder intensieve manier te maken hebben met de wisselwerking tussen lucht en water. Het lijkt dat de plant, met zijn fraai vormgegeven vereniging van tegendelen, daar regulerend kan ingrijpen. De plant werkt ook uitstekend bij een door acne geplaagde huid, zowel wanneer er sprake is van overproductie door de talgklieren bij een doorgeschoten, vurige reactie als, bij een tegengestelde reactie van verharding en verstopping van de poriën. De Oost-Indische kers heeft geleerd om het vurige element aan banden te leggen en helpt met die wetenschap de huid om zichzelf weer te reguleren.